Op 30 juni 2023 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:1005) antwoord gegeven op prejudiciële vragen met betrekking tot het ontbreken van energielabels bij de aanvang van een huurovereenkomst en de toetsing van de aanvangshuurprijs. De kernvraag was of een, na de ingangsdatum van de huurovereenkomst vastgesteld, geregistreerd of afgegeven energielabel mag worden meegenomen bij de waardering van de energieprestatie van de woning.
Op grond van art. 7:249 BW kan een huurder van woonruimte binnen zes maanden na het tijdstip waarop een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst is ingegaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
De Hoge Raad heeft geantwoord dat – vanwege de in art. 10 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en Bijlage I Besluit huurprijzen woonruimte genoemde koppeling tussen de waardering van de energieprestatie van de woning in het woningwaarderingsstelsel en de geldende methode voor bepaling van die energieprestatie – bij de toetsing van de aanvangshuurprijs het energielabel moet worden meegewogen. Dit geldt zelfs als dit label nog niet beschikbaar was op het moment van het ingaan van de huurovereenkomst. Van doorslaggevend belang is dat het energielabel op een moment beschikbaar moet zijn waarop de huurcommissie of de kantonrechter met het energielabel rekening kan houden bij hun beslissing. Als de opname na die datum heeft plaatsgevonden, moet de (voorzitter van de) huurcommissie of de kantonrechter beoordelen in hoeverre de gegevens die zijn opgenomen, de toestand van de woning op de ingangsdatum van de huurovereenkomst weergeven.