Twee jaar geleden schreef ik een artikel over een baanbrekende uitspraak van de Voorzieningenrechter Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat een te hoog percentage lood in leidingen van een woning als een gebrek in de zin van art. 7:204 lid 2 BW moest worden aangemerkt. Het gevolg? Een huurprijsvermindering van 60% werd toegekend. Na deze uitspraak volgden diverse soortgelijke uitspraken van rechters.
Vorig jaar stond in een gerechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam de vraag centraal of een te hoog loodpercentage in de leidingen van een gehuurde kantoorruimte (ook) als een gebrek in de zin van art. 7:204 lid 2 BW kon worden aangemerkt (Rb. Amsterdam 2 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3089). De kantonrechter oordeelde dat dit het geval is en kende de vordering tot huurprijsvermindering (van maar liefst 60%) toe:
“Naar het oordeel van de kantonrechter geldt dit in de onderhavige zaak ook voor het gehuurde, ook al gaat het hier niet om een woning, maar om een kantoorruimte. In de onderhavige zaak is [gedaagde] als huurder voor de kwaliteit van de binnenhuisinstallatie op zijn kantoor ook van zijn verhuurder afhankelijk en moet hij er vanuit kunnen gaan dat hij, zijn medewerkers en zijn bezoek gezond en veilig drinkwater op kantoor kunnen betrekken. In beide delen van het gehuurde bevinden zich sanitaire voorzieningen die – zo is onvoldoende betwist – vrijwel dagelijks door [gedaagde] en zijn medewerkers werden gebruikt. Gelet op de gemeten loodconcentratie in het drinkwater mag er (net als bij woonruimte) vanuit worden gegaan dat de kans op gezondheidsschade aanwezig is. Dat maakt dat sprake is van verminderd huurgenot als gevolg van een gebrek.”
Zover ik kan zien is na deze uitspraak uit 2022 geen nieuwe uitspraak met soortgelijke vraagstelling gepubliceerd. De uitspraak is om deze reden niet meer dan een gunstig vertrekpunt voor huurders, maar harde conclusies kunnen hieruit niet worden getrokken. Sparren over uw mogelijkheden? Neemt contact op met Dominique Fransen of een van de andere huurrechtspecialisten.