In mijn vorige artikel heb ik een begin gemaakt met de uitleg van een agentuurovereenkomst. In deze blog zal ik verder inzoomen op de relatie tussen de agent en zijn opdrachtgever, de principaal. In de kern bezorgt de agent de principaal orders van derden, zonder aan deze ondergeschikt te zijn. Hoe zit het met de beloning bij een agentuurovereenkomst in de zin van art. 7:428 BW?
Een agent ontvangt doorgaans een percentage van de omzet die hij genereert voor de principaal. Deze beloning heet provisie (art. 7:426 en 7:432 BW). Soms spreken partijen, vaak zonder te weten van de wettelijke regeling voor agentuurovereenkomsten, andere beloningsvormen af, bijvoorbeeld in de vorm van een vaste prijs.
In een uitspraak van het hof Amsterdam 15 september 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:3847) beantwoordde het hof de vraag of sprake was van een “gewone” overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 BW of een agentuurovereenkomst in de zin van art. 7:428 BW. De opdrachtnemer in deze kwestie ontving namelijk een vaste vergoeding voor de orders die hij binnenhaalde. Het hof benadrukte dat kenmerkend voor de agentuurovereenkomst is dat: “de opdrachtnemer in beginsel alleen beloond wordt (door middel van het ontvangen van provisie) indien en voor zover er door diens bemoeiingen overeenkomsten tussen de principaal en derden tot stand komen.” Een vaste vergoeding leidt er dus in beginsel toe dat er géén agentuurovereenkomst is (maar misschien wel een “gewone” overeenkomst van opdracht).
Als de regeling voor agentuur niet van toepassing is, dan vervalt ook de (vergaande) bescherming van de agent. De opeisbaarheid van provisie, de goodwillvergoeding en de regels voor het concurrentiebeding kunnen dan anders luiden dan in geval van een agentuurrelatie. Het is dus belangrijk tijdig te bepalen of de (veelal dwingendrechtelijke) regeling voor agentuur moet worden nageleefd!
Heeft u mogelijk te maken met (de schijn van) agentuurovereenkomsten? Neem contact op met Dominique Fransen of een van de andere specialisten van het team van Valegis.