Inleiding
Artificial intelligence (AI), heeft de afgelopen jaren een enorme opkomst doorgemaakt en wordt steeds meer gebruikt. Zo wordt welbekende tekstgenerator ChatGPT door veel mensen op persoonlijk als ook op zakelijk vlak als hulpmiddel ingeschakeld. Afbeeldingsgeneratoren waaronder DALL-E en Midjourney worden steeds meer gebruikt door kunstenaars, die door het invoeren van opdrachten (prompts) in de programma’s werken creëren. De vraag rijst hoe in dit kader met auteursrechtelijke aspecten van dergelijke werken dient te worden omgegaan: kan er überhaupt sprake zijn van auteursrecht op via AI-programma’s gecreëerde werken, en zo ja, aan wie komt dit dan toe?
Aangezien het recht omtrent AI nog in de kinderschoenen staat is op dergelijke vragen in (internationale) regelgeving en jurisprudentie nog nauwelijks antwoord gegeven. Recent deed zich in de V.S. echter een in dit kader zeer relevante zaak voor, namelijk die van Stephen Thaler, maker van het AI-programma de ‘Creativity Machine’, die het auteursrecht poogde te verkrijgen op een werk dat door zijn programma gecreëerd is.
Stephen Thaler v. U.S. Copyright Office
Thaler probeerde zijn werk, een afbeelding met de titel ‘A Recent Entrance to Paradise’, aanvankelijk te registreren bij de U.S. Copyright Office. Hij probeerde dit als eigenaar van het programma vorm te geven via de zogenaamde work for hire-doctrine, op grond waarvan aan opdrachtgevers voor een bepaald werk auteursrecht daarop toekomt. De Copyright Office wees de registratie af vanwege het gebrek aan het voor toekenning van auteursrecht vereiste ‘menselijk auteurschap’. Na een onsuccesvol bezwaar wendde Thaler zich tot de US District Court for the District of Columbia.
De District Court erkent in zijn uitspraak dat het auteursrecht altijd flexibel genoeg is gebleken om bescherming te verlenen aan werken die gecreëerd zijn met behulp van bepaalde nieuwe technologieën, maar dat menselijke creativiteit een onderliggend kernvereiste is. In dit kader noemt de District Court bijvoorbeeld de Sarony-zaak, waarin is bepaald dat aan foto’s auteursrechtelijke bescherming toekomt, ongeacht het feit dat deze met behulp van een fotocamera tot stand komen. De menselijke controle over het tot stand gebrachte werk was in deze context doorslaggevend. De District Court stelt dat het auteursrechtelijke begrip niet dusdanig uitgerekt kan worden dat het auteursrecht ook aan werken die geheel zonder menselijke tussenkomt of controle tot stand komen wordt toegekend. Dit standpunt wordt onderbouwd met het gegeven dat in eerdere jurisprudentie het auteursrecht op werken die zonder enige menselijke inbreng tot stand zijn gekomen consequent is afgewezen. De District Court noemt in dit kader onder andere enkele zaken waarin als auteur voor een werk een bepaalde goddelijke entiteit werd vermeld en een zaak waarin het auteursrecht op een samenstelling van gekweekte planten werd afgewezen.
De District Court wijst vervolgens Thalers beweringen dat hij via instructies controle over de Creativity Machine uitoefende en het programma daarmee enkel op grond van zijn aanwijzingen opereert af, aangezien het tegenstrijdig was met zijn eerdere uitspraken dat het werk autonoom door het programma is gecreëerd. Concluderend bevestigt de District Court de afwijzing door de Copyright Office, op grond van het beginsel dat aan een werk dat zonder enige menselijke inbreng tot stand is gekomen geen auteursrecht toekomt.
Analyse en conclusie
De uitspraak in de zaak van Thaler tegen de Copyright Office is relevant aangezien dit één van de eerste rechterlijke uitspraken wereldwijd omtrent de al dan niet toekenning van auteursrecht in de AI-context betreft. De District Court bevestigt het (wereldwijd geldende) beginsel dat auteursrecht menselijk auteurschap vereist, oftewel dat er sprake moet zijn van menselijke controle over een gecreëerd werk. In mijn optiek wordt er met de uitspraak in casu echter geen antwoord op de kern van het vraagstuk omtrent auteursrecht op via AI gecreëerde werken gegeven, aangezien de rechter zijn oordeel baseert op de aanvankelijke beweringen van Stephen Thaler dat het werk geheel zonder enige menselijke inbreng tot stand is gekomen. Hierdoor komt de District Court niet toe aan de analyse betreffende de mate waarin menselijke betrokkenheid vereist is alvorens aan een door middel van AI gegenereerd werk auteursrechtelijke bescherming toekomt en of deze inbreng ook indirect, bijvoorbeeld via het instrueren van een AI tool kan plaatsvinden. Dit was wellicht anders geweest indien Thaler in eerste instantie al had beweerd dat hij het desbetreffende werk door het geven van persoonlijke instructies aan het programma tot stand heeft gebracht.
Concluderend valt te stellen dat met deze uitspraak een verdere stap in vormgeving van het AI-auteursrecht is gezet, in die zin dat wederom het belang van het menselijke inbreng-vereiste is bevestigd. Wij zien uit naar rechterlijke uitspraken waarin verdere aanknopingspunten voor deze auteursrechttoets worden gegeven.