Onlangs heeft de kantonrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer is geëindigd, terwijl de werknemer de beëindigingsovereenkomst nooit had ondertekend. Wat was er aan de hand?
De werknemer is op 7 juni 2021 in dienst gestreden bij Lidl met een arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar. Op 15 maart 2022 heeft Lidl aan de werknemer een beëindigingsovereenkomst per e-mail gestuurd, waarmee de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd. Twee dagen later heeft de werknemer per e-mail aan Lidl laten weten dat hij akkoord is. Een ondertekende beëindigingsovereenkomst is echter nooit ontvangen door Lidl. Op 25 mei 2022 heeft de werknemer aan Lidl een whatsapp bericht gestuurd, waarin hij aangeeft dat de vso’s niet ontvangen zijn en dat hij daarop terugkomt en er niet mee akkoord gaat. Als Lidl de transitievergoeding niet betaalt, omdat deze niet overeengekomen is in de beëindigingsovereenkomst, start de werknemer een procedure.
De kantonrechter moet in deze procedure de vraag beantwoorden of er een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. De wet bepaalt dat een beëindigingsovereenkomst slechts geldig als deze schriftelijk is aangegaan. De kantonrechter is van oordeel dat ten aanzien van dit schriftelijkheidsvereiste en de totstandkoming van een beëindigingsovereenkomst niet een handtekening is vereist, maar in omstandigheden ook kan worden volstaan met een schriftelijk akkoord per e-mail of whatsapp-bericht.
Uit de e-mailwisseling en whatsappberichten tussen partijen volgt dat de werknemer schriftelijk akkoord is gegaan met de inhoud van de beëindigingsovereenkomst en met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 mei 2022. Daarmee is de beëindigingsovereenkomst dus ook schriftelijk tot stand gekomen.
Gelet op het tijdsverloop tussen het toesturen van de vaststellingsovereenkomst op 15 maart 2022, het akkoord van de werknemer op 17 maart 2022 en de e-mail van de werknemer van 25 mei 2022 waarbij hij zijn akkoord intrekt, kan naar het oordeel van de kantonrechter geen beroep meer worden gedaan op de bedenktermijn van 14 dagen.
Het voorgaande leidt ertoe dat partijen gebonden zijn aan de beëindigingsovereenkomst en dat de werknemer geen recht heeft op de transitievergoeding, aangezien deze niet in de beëindigingsovereenkomst was opgenomen. Deze uitspraak bevestigt dat een ondertekende beëindigingsovereenkomst niet vereist is voor gebondenheid daaraan. Wel is vereist dat partijen schriftelijk overeenstemming hebben bereikt, maar dat kan ook op een andere manier tot stand komen.
Indien u juridisch advies nodig heeft over arbeidsrechtelijke vragen kunt u contact opnemen met Rigje Rosier via r.rosier@valegis.com.